Categorieën
Event Verhaal Woord
https://kortsluiting.wordpress.com/2020/08/23/reservatie/

Categorieën
Column Humor Verhaal

Ganzennek onder kortsluiting

Hertals. Donderdagavond door de regen in de Nieuwstraat.  

Voor de deur parking bij café De Max…  

Café… het summum van ontspanning, socialiseren, terug een ziel voelen gloeien in warm café-licht in een lichaam dat te lang wordt opgesloten in steriele kantoren, uitgeput door de repetitieve handelingen des dagen, gestuurd door een brein dat beginnende symptomen vertoont van een soort lichte ziekenhuisdementie…   

Zelfzeker trek ik die deur open van de Max, en ik vraag enthousiast om “Kortsluiting”…  

Aah, die zitten in het zaaltje..? Glazen deur… ? Oké! 

Ik stel me voor aan een heer die werkt in het stadhuis en die duidelijk meer volwassen blijkt dan mij.  

Ik stel me zelfzeker voor, “Ik zoek Kortsluiting, nogal een pick-up line he…” 

De man is lichtelijk gechoqueerd… hij afficheerde weliswaar op zoek te zijn naar ‘ongekuiste*’ vrouwen’ voor zijn project, maar als er één voor zijn neus sta, willen ze ook geen ‘Me Too’ aan hun broek hebben…   

Ahum, Ik bedoel VZW Kortsluiting? Oké…  

Mama begrijpt dat allemaal, niet simpel, die moderne tijden… Moeilijk om nog onschuldig spontaan te zijn. Gelukkig was ik wel gekuist en gewassen, zelfs tot achter mijn oren…  

Soit, ik geniet vaak van een onschuldige ‘you still wakker too’ af en toe, om in evenwicht te blijven met al die afwas- en wasmachines too…  

Ik word vaak vergeven. Ik voel de spontaniteit en ambitie in mezelf sterven als ik voor alles wat ik zeg, doe of schijf eindeloos moet overwegen.  

De begrafenis van spontaniteit is heel triest en modern probleem. 

Over naar de geboorte van een literair idee gebonden in De Stille Kempen, nog niet geworteld in één of andere financiële realiteit, koude rillingen kregen we ervan, die financiële realiteit, als artistieke zielen. Brrrr… laten we het snel over iets anders hebben… 

De lancering van een literair magazine tussen pot en pint. We beloofden een stem te geven aan het volk, aan onze streek, aan ons warm verleden en divers Kempisch Karakter.   

Met een naam als VZW Kortsluiting, een begrip zo hip, dat ik me door de vonken te visualiseren ter hoogte van de Max in de Nieuwstraat, ik me evident de me oudste waande voor kennismaking. Zoals meestal …. 

Maar ik bleek de jongste snotter tussen testosteronbommen met veel charismatische gezichtsbeharing. En de enigste “relatief” jonge vrouw in een gezelschap van acht ervaren heren… 

En dan wordt de dialoog automatisch een praktijkexperiment in balans zoeken tussen vrouwelijke emancipatie en de discretie der jeugd.  

Weegschalen bewijzen zich tot vandaag niet als mijn beste vriend. 

Maar die avond zat ik tussen brave baarden, ik moest geen verbale zwepen bovenhalen.  

Beroepsmatig heb ik ondervonden dat er is een groot verschil is in converseren met literaire heren en transportplanners en chauffeurs, elk met hun eigen charme uiteraard.  

Literaire heren charmeren en imponeren met bedwelmende woorden, sfeerlezen, kennis, een sensuele traagheid ‘en je ne sais quoi’ en de transporteurs doen dat met daden, doelgerichtheid, snelheid en soms met transport-gerelateerde termen zoals het herkennen van een ‘oepligger* met een ganzennek…’   

Een mens heeft beide nodig. 

Nota bene, een ganzennek is gewoon een dieplader met een soort van kink in de plateau ter hoogte voor de aansluiting aan de trekker… of … camion…  

Als beginner imponeert dat je bijna van je bureaustoel … want planners insinueren graag dat jij als klein gansje nog niet je eigen nek weet staan… Ik vergeef het ze vandaag, het is soms een afstompende job. En dan piep je als een kuikentje dat net uit zijn ei komt aan de telefoon… “Wat is dat mijnheer?” Meestal willen ze in soortgelijke situaties dan een collega of baas spreken… veel uitleg en geduld moet je van de sector niet verwachten… 

Vandaag spuw ik als volleerde transportdraak dergelijke vak-stupiditeit terug met soortgelijk vuur; “Mja, in de stille Kempen noemen ze een zwanenhals een ganzennek, “mojoh”, ik ben ook van de kempen … Enfin, uwen ganzennek is zonder twijfel goedkoper? En heeft je oepligger* oepritten of hoe zit da… Want anders krijg ik er mijne excavateur (of … graafmachine) daar niet opgereden he…”  

Mama draak krijgt het vaak op der seskes* van al dat vuur blazen dus…   

De transformatie van het onschuldige kuiken in draak door een beenharde sector vraagt soms om zielsbalsem. 

Ter afwisseling van de overige en meer repetitieve conversaties bood ik me graag stoutmoedig aan als literaire vrijwilliger ter poging mijn wereld te verbreden met een nu ja … 

Misschien lichtelijk geveinsde onschuld de taak op me te nemen van het lezen, commentariëren en bekritiseren van toekomstige zendingen van het magazine van Kortsluiting als literaire rechter, hartenbreekster, en zich moeilijk in te houden dominatrix… écht helemaal mijn ding.  

Tot nu toe geen opmerkingen van de heren met charismatische baarden. Ik kon door mijn achtergrond niet veel meer bijbrengen, besloot ik.  

Dus nooit literair getreurd als er iets onverwacht of spontaan gebeurd…  ter overdonderende inspiratie… en vollen bak* blijven buzze geven*… en stuur zeker je eigen hersenknopen… Want Kortsluiting ontrafelt het kempisch brein met plezier en zonder weerstand.   

En zo sluiten we graag met u tussen zwans en preek onze ideeën kort en klein. 


*ongekuist – ongekuist // bijv.naamw // niet fijn niet gecensureerd op aanstootgevende passages    

*Oepligger // opligger, dat deel van de vrachtwagen achter de trekker, camion… 

*seskes//zenuwen 

*bak, vollen ~ (uitdr.)  // Voluit, volop, volledig open (bv. snelheid, geluid, …) // Als er ene in een rijdende discobar, de boenken-boenken vollen bak en de raampkes open, voor het rood licht show staat te verkopen, zijt er dan maar gerust van dat em een klein pietje heeft. 

* buzze geven (ww, gaf buzze, heeft buzze gegeven) // Van katoen geven, buitengewoon zijn best doen. Zie ok: beuzze geven, buzze, buzze geven, deurbuzze. Ook in de Antwerpse Kempen: ne marathon lopen in drei uur, da’s serieus buzze geven. Buzze geven (uitdr.): versnellen, tempo maken. Zie ook beuzze geven, buzze, getten. Ook in de Antwerpse Kempe: hij moest effe buzze geven om het peleton te kunnen inhalen. 

*ganzennek* // Google kent geen ganzennek, buiten als scheldwoord… of als misselijkmakende snack van de gedroogde exemplaren …  Ganzenek: persoon met opvallend lange nek. Camiel Huysmans, de vroegere burgemeester van Antwerpen werd door z’n politieke tegenstrevers ‘de ganzenek’ genoemd, ook in spotprenten en cartoons kwam hij op die manier over. (Jack de Graef, Het Antwerps Dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw, 1999)  

*Artistieke fotocompositie oplegger met een ganzennek, zodat je de kennis van dikke nekken ook fatsoenlijk kan repliceren met je kennis van opleggers genaamd naar gevogelte met respectievelijke assen… deze heeft er 7 … en geen hydrolische opritten… Je weet wel die stokken die omhoog staan?  Enfin… je weet nooit wanneer het van pas komt… De nek is dat “dinkske” dat overschiet naar van de plateau naar den trekker… Daar maken ze den trekker aan vast.


Sabrina Herman

Voltijds werkende moeder met veeleisende hobby’s.

Schrijft zoals ze leeft, zonder remmen en kapsones. Kunstenaar in vrije tijd die ze niet meer te over heeft, dus door het lot gereduceerd tot amateur.

Alter ego als kunstenaar en koosnaam zijnde “Stienesrat”, wegens gelijkenis opgemerkt bij geboorte door liefhebbende ouders op cavia.

Vind kippen sympathiek. Altijd zin om een pintje te gaan drinken. Vind nooit een babysit op tijd voor eerder vermeld pintje te gaan drinken.

Filosofeert graag over dergelijke dilemma’s en over andere humanitaire vraagstukken met van tijd tot tijd een nonchalante zwans.

Categorieën
Humor Verhaal

Ne Nipte? Ne Nipte Wa??

De vrijdagmarkt in Herentals. De vrouw achter het kraam grossierde, behalve in tomaten en in peren, ook in clichés. Net had ze –echt waar- haar vorige klant uitgezwaaid met de woorden en da we ze nog lang meuge meuge he. Nu stond ze op het punt mij aan te spreken. Ik hield mijn hart vast. Dag meneer, stak ze van wal, ‘t is mor ne miezerige he.

Ik keek haar aan. Waar had ze het in hemelsnaam over? De vorige klant? De komkommers achter haar? Ze moet gemerkt hebben dat ik het in Keulen hoorde donderen want ze herhaalde haar boodschap, wat meer op maat ditmaal, en een decibel of tien luider: Slecht weer he meneer! Voor de zekerheid keek ze ondertussen theatraal omhoog. In tegenstelling tot de lucht klaarde mijn gezicht helemaal op. Ten dele omdat ik eindelijk begreep wat de vrouw me zeggen wilde en dus adequaat kon reageren –Ja, amai seg, wa’s da?!- maar vooral omdat ik hier getuige was van de verdere doorbraak van een taalverandering die ik al een tijdje in de gaten hield.

Snel bestelde ik een kilo nectarines zodat ik ongestoord kon denken. Het was allemaal begonnen op het werk. Letterlijk van de ene dag op de andere kon ik geen vergadering meer bijwonen of er was wel iemand die met uitgestreken gezicht zei: Oei, da’s ne lastige. Daarop reageerde dan zonder verpinken iemand anders: Bwa, volgens mij wel ne redelijk doenbare. Stelde ik voor een nieuwe vergadering in te plannen in februari? Dan was het: Februari gaat voor mij sowieso nen helen drukke zijn. Halverwege maart dan? Oei, ik denk dat da ne nipte is, Bert.

Beschrijven wat hier gaande is, blijkt –hoe zal ik het zeggen- genen evidente. Neem nu een uitspraak als Februari is nen helen drukke. Op het eerste gezicht zou je denken: Simpel! Beproefde grammaticale constructie waaruit het zelfstandig naamwoord weggelaten werd. Dat kan namelijk perfect in het Nederlands. Je wenst bijvoorbeeld iemand een gelukkige verjaardag en zegt: ne gelukkige. Voorwaarde is dan wel dat het kristalhelder is welk het weggelaten zelfstandig naamwoord is. Iedereen weet dat het over de verjaardag gaat. En net daar wringt in ons voorbeeld het schoentje. Want welk zelfstandig naamwoord is er weggelaten bij nen drukke? Onmogelijk te zeggen. Dat komt omdat het alleen maar lijkt alsof er iets weggelaten is. In werkelijkheid is er helemaal niets weggelaten. Wie zegt: februari is nen helen drukke, zegt eigenlijk gewoon februari is heel druk, maar dan wat dikker aangezet. En dat, beste vrienden, is grammaticale spitstechnologie. Amper tien jaar geleden was dat volstrekt onmogelijk.

Terug naar het werk. Het liefst van al wou ik van mijn stoel opspringen, zo’n nieuwlichter bij de kraag vatten en zo hard ik kon gillen: Ne nipte? Ne nipte WA??’ Natuurlijk deed ik dat nooit. Ten eerste: Je moet met die mensen nog samenwerken. Dat wordt dan erg gênant. Ten tweede: Zij kunnen er natuurlijk ook niet aan doen dat ze geassimileerd zijn. Want met taalverandering is het zoals met de Borg: Resistance is futile. Willen of niet, je wordt geassimileerd. Dat werd pijnlijk duidelijk een paar maanden later. Ik zat –alweer- in een vergadering. Wellicht wou ik indruk maken op de aanwezige managers, want plots hoorde ik mezelf zeggen: Da vind ik echt nen hele jammere. Onthutst keek ik rond. Geen reactie. Allemaal uitgestreken gezichten. Slik. Geassimileerd dus.

Sindsdien heb ik resoluut de taalbeheersing ingeruild voor de taalbeschouwing. Vanaf de zijlijn kijk ik gefascineerd toe hoe de nieuwe constructie op haar glorieuze veroveringstocht bastion na bastion sloopt en ik wacht geduldig tot ze uiteindelijk elk bijvoeglijk naamwoord, en elke taalgebruiker, in haar greep zal hebben. Een prachtig spektakel is dat. Op de markt nam ik afscheid van de vrouw van het groentekraam: Tot de volgende en hopelijk rap ne zonnigere he! zei ik. De vrouw keek me fronsend aan. Hopelijk rap wa beter weer! verduidelijkte ik, een decibel of tien luider.

Bert Aerts (43 jaar, Herentals), alias Milder, is als schrijvende mens nog helemaal groen achter de oren. Exact twee jaar geleden begon hij te schrijven. Waarom? Beats me. Het was alsof het hem overkwam. Alsof hij er niet zelf voor koos. Op zijn facebookpagina Milder getuigt hij sindsdien eerlijk en zonder al te veel franjes over zijn leven. Voorál over het gesukkel, want dat is het mooist. Mild voor zichzelf, Milder voor u. ‘Ach, als het dat maar is,’ zegt zijn vrouw soms. ‘Er bestaan ergere manieren om een midlifecrisis door te komen.’

Categorieën
Column Humor Verhaal Woord

Het rokende graf

Op een Vlaams webstek omtrent paranormale verschijnselen lees ik ‘s nachts met een venijnig glimlachje het volgende kersverse verhaal dat zich afspeelt in mijn Kempense geboortedorp Tongerlo: bij valavond staan drie tieners, twee jongens en een meisje, in het geniep een sigaret te roken op het ommuurde, landelijke kerkhof in de schaduw van de
Norbertijnerabdij wanneer ze plots opgeschrikt worden door eigenaardige fenomenen. Vanonder het vers gedolven graf even verder met een voorlopig houten kruisje met de naam Willy Verboven op horen ze het ondergrondse geluid van zware hoestbuien, de typische rokershoest. Witgele rook -sigarettenrook?- kringelt vervolgens op uit de mulle aarde.

De drie tieners zetten het verschrikt op een loopje. Eén van hen vertelt die avond hun “avontuur” aan zijn grotere zus, die het al dadelijk op het webstek plaatst. Over het feit dat hij in het geniep aan het roken was rept hij natuurlijk met geen woord, maar desalniettemin contacteert grote zus diezelfde avond ook de gemeenteraad van Tongerlo per e-mail: zouden dezen misschien de rook die uit het pas gedolven graf van Willy Verboven opstijgt niet kunnen testen op de eventuele aanwezigheid van benzeen, nitrosaminen, formaldehyde en waterstofcyanide, een teken dat het om de rook van sigaretten zou gaan? En wat die hoestbuien betreft, is hij misschien levend begraven? Grote zus vindt deze hypothese uiterst onwaarschijnlijk, en laat het na politie of brandweer op de hoogte te brengen. Ze is moe en haar nachtrust gaat voor.

Meester Willy Verboven dus! Willy Verboven is mijn leraar in het derde studiejaartje in de jongensschool van Tongerlo, op een steenworp van het voornoemde kerkhof, in het verre jaar 1968! Hij is groot, graatmager en heeft een zwart snorretje in de stijl van een Hollywood acteur. En bovenal, hij is een kettingroker, drie pakjes groene Saint-Michel
zonder filter per dag, zowat de zwaarste sigaretten die er in die tijd in de winkels liggen.

In die tijd protesteert ook geen enkele ouder tegen het feit dat hij er lustig op los paft in de klas voor zijn leerlingetjes, onder de zwart-wit foto’s van koning Boudewijn en koningin Fabiola en paus Paulus VI en een immens kruisbeeld. De tijden zijn anders. Roken is nog geen taboe zoals nu. Tot vanmorgen was ik zelf ook een kettingroker, en ik geef de schuld hiervan aan meester Willy Verboven, mijn leraar in het derde studiejaartje in de jongensschool van Tongerlo in het verre jaar 1968, die mij het slechte voorbeeld heeft gegeven.

Ik ben in Brussel, en sinds enkele uren, sinds de begrafenis van Willy Verboven te Tongerlo, een vijftigtal kilometer van mijn woonst, ben ik dus weer tabaksvrij. Dat heb ik aan zijn dood te danken! De paranormale verschijnselen bevestigen deze overtuiging van me. Ik doe u het even waarheidsgetrouwe als onwaarschijnlijke relaas van de vreemde manier waarop ik er in geslaagd ben de sigaret -en hopelijk voor eens en altijd- af te zweren …

Een aantal maanden tevoren maak ik op een gay chatprogramma kennis met een zekere Malik, een Algerijn in zijn veertiger jaren die lang in Marseille heeft gewoond maar thans in Brussel ergens in de wijk van het Weststation verblijft. Bij een eerste ontmoeting een uurtje later in mijn appartement blijkt het goed te klikken tussen ons -met uitzondering van het feit dat Malik klaarblijkelijk een fervent niet-roker is. Malik is eerder klein en atletisch gebouwd met bolle billetjes, kort gewiekt haar en een stoppelbaard. Zoals hij op het chatprogramma heeft gepreciseerd is hij passief, en beleven we beiden het nodige genot wanneer ik zijn aars lik en hem met een condoom penetreer.

Onze relatie wordt ondanks het feit dat ik een kettingroker ben al spoedig hechter: Malik komt een drietal maal per week langs, niet enkel om te buitelen, maar ook om samen een koffie te drinken of zelfs samen een avondmaal te nuttigen in mijn keukentje, geen varkenvlees maar een glas rode wijn lust Malik wel. Van mijn kant laat ik mijn pakje sigaretten van bij zijn derde bezoekje al onaangeroerd tijdens de uren die we samen doorbrengen. Ik wil hem niet onnodig irriteren…

Geleidelijk kom ik veel van Malik te weten. Hij is thans marktkramer, woont in bij een Belgische vriendin met wie hij geen seks meer heeft, en geeft er de voorkeur aan de passieve rol toebedeeld te krijgen met een mannelijke partner.

Malik heeft ook een crimineel verleden waarover hij zonder gêne praat. Hij heeft drie jaar cel gesleten in Marseille. Hij weet alles over de onderwereld, of zoals de Italianen dat verwoorden la mala vita, drughandel, prostitutie, zwendel, ja, zelfs huurmoordenaars. Met mijn brave Vlaamse achtergrond ben ik een beetje geschokt. En ook wat verrast, in mijn verbeelding zijn specimen zoals Malik macho’s, geen gekontneukten. En nemen ze aan niets meer aanstoot, drugs, hoererij, dronkenschap, en zeker geen domme sigaret.

“Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen gezondheid en eigen leven,” zegt Malik me op een dag, “en als mensen iemand nodig hebben zoals mij om hun portie drugs of seks te bekomen of uitzonderlijk zelfs een rivaal uit te schakelen, dan is dat hun probleem.”

“Maar vanwaar die absolute afkeer van een sigaret van jou?” vraag ik hem. Malik haalt zijn schouders op: “Mijn vader was een kettingroker. Al vlug gestorven aan longkanker. Ik heb al erg jong op mijn eigen benen moeten staan en instaan voor mijn moeder en jongere broertjes en zussen. We waren straatarm. Zonder die sigaret van mijn vader had ik nooit honger hoeven te lijden, had ik nooit in de onderwereld, en de gevangenis, hoeven te belanden.” Ik geef geen commentaar.

“Mijn grootvader was een roker,” zeg ik tot Malik. “Zoals ook mijn moeder en mijn vader, mijn vader rookte sigaren weliswaar. Mijn moeder liet me haar sigaretten aansteken.” Malik kijkt me bedenkelijk aan. “En dan,” ga ik verder, “na de zondagse mis staan alle mannen van mijn dorp Tongerlo op het kerkplein te roken…”

“… ook meester Verboven. Meester Verboven!” herhaal ik zijn naam, en ik weet niet wat me bezint. Ik weid uit over die leraar in het derde klasje van me, over hoe hij me schrik aanjaagt met zijn strenge blik en zijn verhalen over de pest, en over hoe hij de ene sigaret zonder filter na de andere rookt in het klaslokaaltje zonder het raam te openen en er nu
nog de schuld van is dat ik zijn gewoonte heb overgenomen. “Zo’n man zou ik kunnen vermoorden,” zegt Malik koelweg.

Nadat Malik is vertrokken krab ik met mijn rechterwijsvinger bedenkelijk in de palm van mijn linkerhand. En denk ik onwillekeurig terug aan Julia, de moeder van mijn beste dorpsvriend, geboren en getogen in Tongerlo en Tongels in hart en nieren, én met een hoop -zoals men dat noemt – volkswijsheid. Op een verjaardagsfeestje merkt ze op hoe ik kleine wratjes in die palm van mijn linkerhandje heb. En “kleine Jan,” zegt ze me, “de volgende maal dat er iemand begraven wordt in ons dorp, moet je gewoon in jullie tuin voor de duur dat de doodsklokken luiden die hand met wratjes van je in de grond steken en
driemaal herhalen: “Dode man, neem mijn ziekte mee in je graf.”

Geloof ik in magie? Geloof ik in tovenarij? Is het mogelijk met een dergelijke geste en spreuk al zijn ziektes of lichamelijke onvolkomenheden of slechte gewoontes over te dragen op een vers lijk op het ogenblik dat dit vers lijk wordt ten grave gedragen? Zeker, dit lijk zal er in tegenstelling tot de levende persoon die de vloek uitspreekt geen last meer van hebben. Onnodig te zeggen ook, een viertal dagen na het verjaardagsfeestje voer ik het experiment uit. Sindsdien heb ik nooit meer wratjes in de palm van mijn linkerhand gehad. De wonderen zijn de wereld nog niet uit…

Bij een volgende bezoekje, na een hete buiteling, vertel ik Malik over dit bijgeloof in ons dorp. “Die klasleraar…” “Meester Verboven,” onderbreek ik Malik. “Die klasleraar is er de schuld van dat je thans nog rookt?” Ik knik. Malik vraagt me zijn gegevens op te sporen met Google. Een viertal minuutjes later weet ik genoeg: “Hij is weduwenaar, éénenzeventig jaar, gepensioneerd natuurlijk. Zijn adres is: Sint-Servaasstraat 34 te Tongerlo.” “Noteer dit alles op een papiertje voor mij,” zegt Malik koelweg.

“Als we dood zijn groeit er gras op onze buik,” zingen we als kind in Tongerlo. Malik of één van zijn partners in crime laten er blijkbaar geen gras over groeien. Een vijftal dagen nadat ik hem de informatie omtrent mijn lang geleden klasleraar en kettingroker meester Verboven heb doorgespeeld, lees ik een grappig nieuwtje op internet: in Tongerlo, in de Sint-Servaasstraat, wordt een alleenstaand oud man door een gealarmeerde buur dood aangetroffen. Het betreft waarschijnlijk een moord, de man werd vastgebonden op zijn bed, zijn huid werd vol gekleefd met nicotinepleisters. De autopsie moet nog uitmaken na hoeveel tijd de man, Willy V., aan een nicotinevergiftiging is bezweken.

Malik komt de dag erna langs. “Je gelooft blijkbaar in magie?” vraag ik hem. Hij haalt zijn schouders op. “Je wil écht dat ik het roken voor goed opgeef?” Hij kijkt me aan. “Je weet hoe mijn vader gestorven is,” zegt hij, “we houden blijkbaar van elkaar, laten we ons geluk niet dwarsbomen.” Ik bijt op mijn onderlip. “Je weet wat je te doen staat,” voegt Malik eraan toe. Ik weet wat me te doen staat…

Ik ben onschuldig. Ik heb Malik niets gevraagd, laat staan hem betaald of ingehuurd om meester Verboven met een nicotinevergiftiging het graf in te sturen. Ik wil stoppen met roken. Niet met pleisters, door hypnose of een therapie, dan wel op het magische luiden van de doodsklokken van de parochiekerk van Tongerlo. Dat men me van de moord op
meester Verboven verdenkt is uiterst onwaarschijnlijk. Maar me in Tongerlo, met mijn hand ergens in de aarde bevinden terwijl meester Verboven ten grave wordt gedragen, lijkt me een – hoe miniem ook – te vermijden risico. Ik moet een andere oplossing vinden. Hier in Brussel. Het lot steekt me een handje toe…

… Het lot steekt me een handje toe. Even later krijg ik een telefoontje van Maria, de trouwe verzorgster en gezelschapsdame van wijlen mijn moeder, aan wie ik de opdracht heb gegeven het ouderlijk huis in de schaduw van de parochiekerk te Tongerlo leeg te halen. We praten over de stripverhalen die ze nog heeft weten te verkopen, mijn persoonlijke
documenten uit mijn kindertijd zoals brieven en schoolrapporten -misschien wel van meester Verboven … – die ze op mijn aanvraag ondertussen vernietigd heeft, de pannen en ketels en borden en tassen die wellicht naar het Leger des Heils zullen gaan, en dergelijke …

“Maria, heb je even de tijd,” zeg ik aan de telefoon, “ik ga vlug een sigaretje nemen en dan kunnen we verder praten.” Mijn opzet is geslaagd. Als Tongelse doet Maria nu het relaas van de vreemde moord op kettingroker meester Verboven. Ik veins niets te weten. Uit haar mijn verbazing. En vraag dan wanneer de uitvaartplechtigheid plaatsvindt. “Nu woensdag om tien uur,” zegt Maria, “ik ga er zeker heen.”

“Wil je me nu woensdag dan een kleine dienst bewijzen, Maria, je hoeft me niet eens om uitleg te vragen, akkoord?” zeg ik. Ik verzoek haar een kort tekstberichtje, “nu” bijvoorbeeld, naar mijn draagbare telefoontje te sturen op het ogenblik dat na de dodenmis de kerkdeuren open gaan en de doodsklokken beginnen te luiden om de rouwstoet van Meester Verboven tot aan het kerkhof te begeleiden, en vervolgens nòg een kort berichtje vlak nadat de klokken zijn uitgezongen en men met de kist ter plekke, aan het open graf, is aangekomen.” “Je zal nooit veranderen, jij fantast,” zegt Maria me door de telefoon.

Woensdag, omstreeks kwart voor elf, meester Verbovens begrafenismis zit erop. Op het ogenblik dat ik Maria’s eerste berichtje, “nu”, ontvang, en de doodsklokken in Tongerlo vijftig kilometer verder beginnen te klagen, steek ik mijn linkerhand in een halfvolle zak potaarde voor planten alhier in mijn Brusselse appartement, rook ik met behulp van mijn rechterhand wat mijn laatste sigaret zou moeten worden, en formuleer ik traag, tot driemaal toe, de volgende woorden: “Meester Verboven, dode man, neem de vuiligheid in mijn longen mee in je graf evenals mijn zin om ooit nog een kankerstokje op te steken.” Bij Maria’s tweede berichtje haal ik mijn linkerhand weer uit de potaarde en duw met een agressief gebaar de peuk van de sigaret erin uit.

Ziezo!

Epiloog. We zijn drie weken verder, ik heb de sigaret afgezworen, Malik en ik beleven samen zeer geregeld innige uurtjes. Wat meester Verboven betreft, van Maria heb ik geen enkel verontrustend nieuws opgevangen, of men hem bijvoorbeeld weer zou opgegraven hebben, of er nog rook zou opgestegen zijn vanuit zijn graf, en bovenal, of men misschien al op het spoor van een eventuele dader zit. Ik zou zeggen: requiescat in pace, mijn dierbare Willy Verboven, mijn leraar in het vierde studiejaartje in Tongerlo en de verwoede kettingroker die me als kind ooit het slechte voorbeeld heeft gegeven. Misschien wordt ons verhaal ooit nog stof voor een urban legend!

Jan Vander Laenen

Jan Vander Laenen (Heist-op-den-Berg, 1960) debuteerde onder het pseudoniem Antoine Wiertz bij uitgeverij Facet in 1988 met de verhalenbundel “Een vonk van genie”. Bij dezelfde uitgever verschenen “Gevaarlijke liefdes” (1989) en “Het nimfomane huwelijk” (1990).

De jaren erop schreef hij een aantal scenario’s en toneelstukken om in 1998 onder eigen naam een vierde verhalenbundel te publiceren bij uitgeverij Kramat, “De schone slaper”.

Vander Laenen is lid van de Horror Writers Association en de Poe Studies Association. Hij presenteerde zijn paper “Hypotheses on Poe’s Homosexuality” naar aanleiding van de tweehonderdste verjaardag van Edgar Allan Poe te Philadelphia in 2009. Ook heeft hij een passie voor de Belgische Romantische schilder Antoine Wiertz (1806-1865) en hoopt hij ooit te kunnen doctoreren over deze kunstenaar of diens leven tot een film of toneelstuk uit te werken.